Terug

Herkenningsplaatjes en Hundemarken

Vanaf het moment dat de Duitse aanval in alle vroegte de vrijdag voor het pinksterweekend verstoord had vielen zowel aan de Nederlandse als aan de Duitse zijde de nodige slachtoffers. De militairen die in en rond het vliegveld Valkenburg tijdens de gevechten sneuvelden, kregen in  veel gevallen ter plaatse een veldgraf. Deze lagen overal in het gevechtsgebied verspreid: in tuinen, langs wegen, en in de duinen.

Chaos

Tijdens de chaos van de meidagen was men niet of nauwelijks in de gelegenheid om de doden een fatsoenlijke begrafenis te geven. Anderen kwamen terecht op burgerkerkhoven in de omgeving van plaatsen waar eenheden na de gevechten werden ondergebracht. In een enkel geval namen uit Duitsland aangevoerde eenheden hun doden na de strijd mee terug naar de plaats van vertrek, waar zij op een kerkhof ter aarde werden besteld. Hiermee week men af van de richtlijnen omdat Duitse militairen in het land waar zij sneuvelden, begraven moeten worden.

De nieuwe manier van oorlogsvoering

Een Nederlands identiteitsplaatje Model B, gevonden achter de barakken aan de Wassenaarseweg.

Een Nederlands identiteitsplaatje Model B, gevonden achter de barakken aan de Wassenaarseweg. D. Hoek

Om de gesneuvelden te kunnen identificeren begon men in de tweede helft van 1800 de soldaten te voorzien van indentiteitsplaatjes. De plaatjes werden in het leven geroepen toen er op grote schaal granaten, kanonnen en mitrailleurs gebruikt gingen worden. De soldaten werden hierbij zo ernstig verminkt dat de lijken niet meer geïdentificeerd konden worden. Toen de Frans-Duitse oorlog in 1870 uitbrak, werden er honderdduizenden soldaten gemobiliseerd. Om later de identificatie van de doden te vergemakkelijken, deelde het Duitse leger aan de soldaten metalen plaatjes met hun persoonsgegevens uit. In het Duits werden deze plaatjes ‘Hundemarken’ genoemd – dog tags – omdat hondeneigenaren net verplicht waren hun hond van een plaatje te voorzien zodat de overheid alle zwerfhonden kon vangen en afmaken. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog waren de plaatjes onmisbaar. Een soldaat had twee identieke plaatjes. Als hij werd gedood, werd er een meegenomen, en de andere bleef op het lichaam.

De introductie in het Nederlandse leger

In 1905 werden in het Nederlandse leger de eerste identiteitsplaatjes in gebruik genomen. In het buitenland waren dergelijke plaatjes al eerder bekend. Eén van de bedenkers is de veldgeoloog Doctor Gustaaf Adolf Frederik Molengraaf die betrokken raakte bij de boerenoorlog. Als organisator van het Identiteitsbureau, dat gegevens uit wisselde tussen beide oorlogvoerende partijen over gevangenen, gewonden en gesneuvelden, bedacht Molengraaf het Nederlandse herkenningsplaatje

In 1917 werden er in het Nederlandse leger plaatjes van zink in gebruik genomen, uitgevoerd in twee modellen, A en B. Deze modellen bestaan uit twee delen; één deel blijft op het lichaam van de gesneuvelde achter, het andere deel wordt ingenomen ter identificatie. het Model A bestond uit twee rechthoekige plaatjes met elkaar verbonden middels een koord . Dit model wordt in 1923 vervangen door Model B, dat de vorm heeft van de huidige identiteitsplaatjes; een rechthoekig plaatje met in het midden een smalle gleuf zodat het in tweeën gebroken kan worden. Op elk deel staat dezelfde informatie. Voor het geval een militair sneuvelde bleef het bovenste deel aan een koord om zijn hals, of in het geval dat zijn hoofd dusdanig verminkt was, in zijn laars, en werd het onderste deel afgebroken en bij de desbetreffende officier ingeleverd. In de eerste instantie werden ze door de Nederlandse soldaten beschreven met witte ink, die in de regimentsapotheek werd bereidt. Later werd de naam, eenheid en bloedgroep er met stalen letters ingestanst.

De graven in het duin van Obergefreiter Ewald Allerich en Feldwebel Georg Burmester, beide van IR47.

De graven in het duin van Obergefreiter Ewald Allerich en Feldwebel Georg Burmester, beide van IR47. E. Wolthaus

Hundemarken

De Duitse indentiteitsplaatjes waren ovaal van vorm en vervaardigd uit aluminium, zink, staal en een klein gedeelte roestvrij staal. Op dat laatste na allemaal materialen die in de grond snel corroderen. De bodemvondsten die vandaag de dag nog uit de grond gehaald worden zijn dan ook hierdoor danig aangetast. Ook de Hundemarken bestonden uit twee delen die van elkaar afgebroken konden worden. Iedere soldaat was volgens de regelementen verplicht deze ten alle tijden bij zich te dragen. De eenheid, stamboeknummer en bloedgroep werd hierop vermeld. Bij eenheden die een verhoogde kans op gevangenname hadden, zoals grenstroepen en fallschirmjagers, kwam het nogal eens voor dat de eenheid uit tactisch oogpunt niet op het plaatje werd gezet. Deze eenheden hadden alleen een nummer en de bloedgroep op hun ‘Hundemarken’ staan. Wanneer een soldaat om het leven kwam, werd één helft van het plaatje afgebroken en via de legereenheid waarbij hij op dat moment diende, opgestuurd naar de Wehrmachts-Auskunftstelle in Berlijn.

Van veldgraf naar ereveld

Op deze manier konden de Duitse en Nederlandse militairen snel en betrouwbaar geïndentifeerd worden toen er na de capitulatie een begin gemaakt moest worden met het begraven van de gesneuvelden. Rond Katwijk en Valkenburg waren tijdens de strijd talloze veldgraven gedolven. Haastig gemarkeerd met een ruw kruis waaraan de helm van de gesneuvelde werd gehangen. De militairen die rondom het vliegveld of in het duin waren omgekomen werden grotendeels naar Valkenburg gebracht alwaar ze naast de resten van NH kerk werden begraven. Ook verrees er aan de Cantineweg bij de ingang naar de schietbanen een erebegraafplaats waar over het algemeen Nederlandse militairen werden bijgezet. Gedurende heel 1940 en begin 1941 werden er nog steeds Duitse en Nederlandse militairen naar Valkenburg en de Cantineweg overgebracht. Vandaag de dag zijn de Duitse militairen die hier gesneuveld zijn allemaal overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats in Ysselsteijn. De graven werden geruimd en de lichamen werden bloksgewijs naar Ysselsteijn overgebracht. Vak CN werd overgebracht van de begraafplaats aan de Kruisweg te Valkenburg, vak CV werd overgebracht van de begraafplaats bij het ‘Groene Kerkje’ te Oegstgeest, en vak TBB werd overgebracht van het N.H. kerkhof te Katwijk. Er rusten echter nog steeds Duitse soldaten in anonieme graven in het duin. Bij het herbegraven kwam het regelmatig voor dat als men een gezamenlijk graf vond, de Nederlander werd meegenomen en de Duitser uit rancune naamloos werd achtergelaten .

Oberst Kurt Heyser en I.R.47 Volgende verhaal

Wil je bijdragen aan dit verhaal?

U kunt ons helpen door dit verhaal aan te vullen en waar nodig te corrigeren!

Heeft u nog materiaal dat wij kunnen gebruiken om dit verhaal nog beter te maken? Neem dan contact met ons op, zodat we onze website zo compleet mogelijk kunnen houden.

E-mail mail Facebook